"Uit den Franschen Tijd" is een boekje van 69 paginas, geschreven door J.J. Backer Dirks end gedrukt in Den Haag 28 October 1890. Dit Feuilleton geeft de verkoorte inhoud.
This article is an abridged version of a much longer story written and printed in den Haag in 1890 by J.J. Backer Dirks about his grandfather Jan Dam Dirks in 1813. The story tells a true account of the times when much of Europe, including the Netherlands, had been conquered by France and was ruled by Napoleon. A 19 year old young man named Jan Dam Backer was called up to serve in Napoleon's army. He was unwilling to go, but his good friend and cousin Jan Dam Dirks offered to go in his place. Later, Jan Dam Dirks, out of gratitude to his uncle and aunt who took care of him after the death of his own parents, changed his name to Jan Dam Backer Dirks. This is how the name Backer Dirks came about. We are descended from this Jan Dam Backer Dirks. A translation of this article into English will be available soon.
In den zomer van het jaar 1812 was de groote familie van den Heer H.J. Backer bijeen in het buitenhuis, dat deze bezat in de nabijheid van Dordrecht. De Heer Backer en zijn echtgenoote Mevr. Backer-geb. Dam hadden 10 kinderen (2 waren op jeugdigen leeftijd gestorven) en wel 7 dochters en 8 zonen. Van deze laatsten was de oudste, Johannes, die van den krijgsdienst was vrijgekocht, in Gelderland, de overige negen woonden nog met hun ouders in het groote familie-huis met 't Suikerbrood in den gevel in de Wijnstraat te Dordrecht en toefden nu in het buitenhuis.
De oudste dochter, Christina Regina, was na 't overlijden van haar echtgenoot, Hendrik Onnen, op 31 Maart 1812 met haar beide kinderen bij hen komen inwonen, terwijl op 12 September 1812 nog een derde werd geboren.
De familie dronk thee in de tuin. Bij hen aan de tafel zat de tweede zoon, Jan Dam, oud 19 jaar, terwijl op het grasveld de jongste, Hilmar Johannnes, oud 8 jaar, met zijn raket speelde. Naast Jan Dam zat nog een jongeling, ongeveer even oud als hij en ook Jan Dam geheeten - zijn bijnaam was "de Fries". Zijn vader, de Heer J.J. Dirks, was predikant geweest in een der noordelijke provincien en overleden. Jan Dam Dirks, zich later noemende Backer Dirks, woonde met zijn moeder, een Mej. Dam en zuster van Mevr. Backer-geb. Dam, te Deventer. Hij logeerde bij de familie in Dordrecht en ging na het einde van zijn verlof in Sept. 1812 naar Groningen, waar hij een betrekking had bij het Kadaster.
Volgens decreet van 5 April 1813 zou een corps gardes d'honneur worden opgericht. Aanvankelijk baarde dit de familie Backer weinig zorg. 't Was te doen om jongelieden van 19 tot 30 jaren, niet gevestigd en 'ongehuwd, een eervolle werkkring te openen en tevens de cavallerie, die veel geleden had, te versterken.
Daar de physieke toestand der adellijke jongelui over 't algemeen niet sterk was besloot Napoleon deze te nemen uit de rijke Hollandsche families.
Het corps zou bestaan uit vier regimenten, elk van 2500 man. Het departement Bouches de la Meuse, waartoe Dordrecht behoorde, moest er minstens 46 en hoogstens 92 leveren, bestemd voor het tweede regiment, dat te Metz zou worden georganiseerd.
Op 15 Juni 1813 zouden de Heer en Mevrouw Backer hun zilveren bruiloft vieren en Jan, zooals Johannes bij verkorting werd genoemd, de oudste zoon, zou op denzelfden dag in Gelderland aanteekenen. De gansche familie zou zich van Dordrecht naar Arnhem begeven om bij de voltrekking van het huwelijk tegenwoordig te zijn.
't Was in de Paaschweek van 1813 (18 tot 24 April) dat Jan Dam een uitnoodiging ontving om te Dordrecht een vergadering bij te wonen bij den Heer Gevers, waar hij kennis nam van de lijst der namen van hen, die in de termen vielen van het decreet. Eenparig werd besloten voor de eer te bedanken en liever een som gelds bijeen te brengen voor remplaçanten.
Op Zondag 9 Mei kwam er een brief, gedateerd 7 Mei; deze was gericht aan den oudsten zoon Jan, die in Gelderland verbleef. Daarin werd hij tegen 10 Mei op de prefectuur bescheiden en uitgenoodigd zich inmiddels van een paard en de voorgeschreven uitrusting te voorzien teneinde den 29en Mei te vertrekken.
Zijn vader schreef aan den Prefect dat zijn oudste soon in Gelderland aan het hoofd stond eener industriëele onderneming, waarin het Fransche bestuur veel belang stelde. Deze onderneming n.l. was de eerste fabriek tot het vervaardigen van beetwortelsuiker in Nederland, gevestigd op het landgoed "de Oorsprong" te Oosterbeek en werkte reeds in September 1811. J. Backer was daarvan directeur en had zich reeds in den zomer van 1810 te Oosterbeek gevestigd.
Vader Backer ontving den l4en Mei zijn brief terug met het bijschrift dat hij een andere soon mocht zenden, die zich dan 18 Mei aan de prefectuur moest melden. In een nader schrijven gelastte de prefect, Baron de Stassart, dat Jan Dam zich 21 Mei op de prefectuur moest vertoonen teneinde 29 Mei gereed te zijn. Bij het schrijven was gevoegd een lijst van de uitrusting, die reeds voor hem was besteld bij den zadelmaker Gaillard in Den Haag, 91 gulden en 6 stuivers kostte en op den 28en gereed zou zijn. De gedésigneerde kon zich op den 24en in uniform vertoonen, anders zou deze voor 240 gulden kant en klaar geleverd worden door de Heeren Krantz en van Wielik of wel door Mr Caron, Mr Kleermaker te 's-Gravenhage.
De Heer Backer antwoordde hierop dat zijn zoon in de zaken onmisbaar was en onmogelijk aan de oproep kon voldoen daar hij op reis was. Er volgde een weigerend antwoord, maar voor de ontvangst daarvan was hij reeds naar Den Haag vertrokken om de zaak mondeling te bepleiten. Het mocht hem echter niet gelukken den prefect persoonlijk te spreken te krijgen.
Op 27 Mei zou de prefect op een rondreis Strijen aandoen en gingen de Heer en Mevrouw Backer daarheen in de hoop hem daar te kunnen spreken.
Zij waren vergezeld van een goedhartig Fransch ambtenaar die hun zijn diensten had aangeboden en des Fontenelles genaamd was. Maar het mocht hen niet baten. Er waren wel 300 a 400 boeren met requesten. Toen zij vernamen dat de prefect een request voor de oogen van den aanbieder verscheurde en in toorn ontstak, gingen zij onverrichterzake naar Dordrecht terug.
Maar zij gaven de moed nog niet op. De hun welgezinde des Fontenelles gaf een verklaring af dat de Heer Backer en zijn zoon tijdens een oproer in April 1813 te Dordt zijn papieren en registers in bewaring hadden genomen en hem voor zijn persoon een schuilplaats hadden verleend en dat voor de Fransche ambtenaren hun huis had open gestaan. Ook dit hielp niets.
Toen werd bedacht dat Jan Dam Dirks zou gaan in plaats van Jan Dam Backer. Een mejuffrouw Dam, ongehuwde zuster van Mevr. Backer, te Dordrecht woonachtig schreef erover naar haar zuster te Deventer, mevr. Wed. Dirks geb. Dam. Een vertrouwd persoon werd naar Deventer gezonden, en naar Groningen waar haar zoon werkzaam was; hij moest dag en nacht doorreijzen. Mevr. Dirks gaf haar voorwaardelijke toestemming; de bode begaf zich naar Groningen, kwam daar 1 Juni aan en Jan Dam Dirks verklaarde zich terstond bereid. Zijn chef, de heer Eijsveld, dacht er anders over, maar hij ging toch. Donderdag 3 Juni, 's morgens om 4 uur, vertrokken zij per diligence naar Zwolle en vervolgens naar Deventer om van zijn moeder afscheid te nemen. De reis ging verder naar Harderwijk, vandaar naar Amsterdam en over Gouda bereikte hij Zaterdag 5 Juni Dordrecht.
Den dag tevoren, 4 Juni, was er een brief gekomen van den onderprefect te Dordrecht dat Jan Dam 7 Juni op de prefectuur moest komen. Inmiddels reisde op Zondag 6 Juni (dezelfde dag dat Mr Dirk Donker Curtius was gearresteerd) de Heer H.J. Backer met zijn neef Jan Dam Dirks naar den Haag, waar hij de Stassart bezocht en hem vroeg om Jan Dam Dirks als remplaçant te nemen, doch zonder succes.
Als antwoord daarop ontvingen zij 12 Juni bericht dat alle gedesigneerden zich 14 Juni in uniform en te paard bij de prefectuur moesten melden. De Heer Backer schreef onverwijld dat zijn zoon voor zaken op reis was en niet present kon zijn. Hij ontving zijn brief terug met onderschrift, dat, als zijn zoon zich de 15de bij het vertrek naar Metz niet op het appèl bevond, hij beschouwd zou warden als deserteur.
Het behoeft geen betoog dat het huwelijksfeest, waar de heele familie van plan was heen te gaan, op 15 Juni te Oosterbeek in duigen viel. Jan trouwde er zonder hen met Louise Jacoba van Ommeren.
Den dag daarop begonnen gendarmes de onwilligen op te sporen om hen naar Metz te brengen. De oude heer Backer werd ziek van overspanning; zijn vrouw nam zijn taak over en ging 21 Juni naar den Haag. Zij probeerde hulp te krijgen op het huis ten Bosch bij den Prins van Plaisance, die zeer voorkomend tegen haar was. Tevens gaf zij nog een brief af bij den prefect de Stassart. Hierop ontving zij op 23 Juni antwoord, dat haar zoon zich aan de prefectuur moest presenteeren en dat vervanging alleen bij zijn corps kon plaats hebben.
Dit had ten gevolge dat Jan Dam Backer op 25 Juni persoonlijk naar den Haag ging waar de prefect hem vriendelijk ontving. De Stassart gaf hem een brief mee voor generaal Lepic, kolonel van het tweede regiment gardes d'honneur, meldende: dat Jan Dam Backer nu wilde gehoorzamen en per rijtuig naar Metz mocht gaan, om 6 Juli op zijn post te zijn: dat hij wenschte vervangen te worden door zijn neef, die alle vereischten daartoe bezat: dat de prefect het verzoek niet heeft kunnen inwilligen en hij het aan den generaal overlaat om het aan den minister voor te stellen.
Alzoo werd besloten dat Jan Dam Backer en Jan Dam Dirks, te samen met een bloedverwant op rijper leeftijd, naar Metz zouden gaan. Zij vertrokken 29 Juni, reden naar het veer in den Prinsenpolder en kwamen te Zwaluwe en verder om ongeveer 7 uur te Antwerpen. Het rijtuig had bijster slecht voldaan en werd naar Dordrecht terug gezonden. Te Antwerpen huurden zij een ruime gemakkelijke Limonière, waarmede zij voor tien Louis de gansche reis konden volbrengen. Over Namen bereikten zij 's avonds 1 Juli Luxemburg; zij hadden dag en nacht doorgereisd, het rijtuig verkiezende boven de logementen op de klein plaatsen. De 2de Juli, 's middags om twee uur, gingen zij door naar Metz, waar zij over tienen aankwamen en alle logementen vol vonden. Tot 2 uur 's nachts doolden ze om; de postillon bracht hen toen naar een herberg buiten de stad, die echter ook bezet was. Toen gaven ze het op. De postillon ging weg met de paarden en liet hen alleen met het rijtuig achter. Den volgenden morgen zou hij hen met de paarden komen halen en weer naar Metz brengen. 3 Juli kwamen zij daar aan, bespraken er een logement, dat echter bleek zeer onzindelijk te zijn.
Maandag 5 Juli gingen zij met den brief van de Stassart naar generaal Lepic. Hij was een ziekelijke man, die met het geval verlegen scheen. Zij ontvingen dan ook tot bescheid, dat er z.i. weinig aan te doen was. De minister van oorlog zou vermoedelijk geen request meer aannemen, maar men kon het nog beproeven bij den minister van binnenlandsche zaken. 's Avonds werden er nog twee requesten verzonden; tot en wijle er antwoord kwam werden ze nu ongemoeid gelaten. Op 11 Juli waren er 30 aanwezig die zich aan den dienst onttrokken hadden.
In het vieze logement was het niet uit te houden.
Op Dinsdag 13 Juli slaagden zij er in vier gemeubileerde kamers en een keuken te huren boven Mr Renauld, au café du Deaume voor 50 Frs per maand, met uitzicht op de Esplanade en met de Moezel en 't bergland in 't verschiet. Echter na een maand verblijf te Metz waren zij nog niets verder gekomen.
De familie in Holland deed ook nog steeds moeite, maar er kwam geen voortgang.
Voor de familie in Holland was het een bange tijd. De Heer en Mevrouw Backer te Dordrecht tobden over de jongelieden te Metz. Op bezoek zijnde bij hun zoon in Gelderland vernamen zij de nederlaag van Napoleon in de groote volkerenslag bij Leipzig op 16-19 October 1813 waarvan de Moniteur van 30 Oct. de officieele tijding behelsde. Ieder oogenblik kon men de komst der bondgenooten tegemoet zien.
De rentmeester van "de Oorsprong" had een jongere broeder, Christiaan, die zich bereid verklaarde naar Metz te reizen om zich op de hoogte te stellen van den toestand der jongelieden en hen zoo mogelijk terug te brengen. Hij vertrok 12 Nov., terwijl de heer Backer met de zijnen eenige dagen te Oosterbeek vertoefde. Zij vernamen daar de nadering van Russen en Pruisen, die 24 Nov. het beleg sloegen voor Arnhem. Op 17 en 18 Nov. was Dordrecht door de Franschen verlaten en daarna beschoten, zoodat de Heer Backer naar huis wou terugkeeren.
Toen 25 Nov. Arnhem beschoten werd verliet hij met vrouw en kind Oosterbeek. Zij reden ongestoord naar Driebergen, waar men hun mededeelde dat er Franschen aan de Bilt lagen. Iets later werden zij aangehouden maar mochten na onderzoek doorrijden en kwamen te Utrecht aan. Daar heerschte in den nacht van 25 op 26 Nov. de grootste onrust. Onder den indruk van het gebeurde te Woerden, dat door de Franschen geplunderd was, was de burgerij beducht dat hun het zelfde lot wachtte. Na visitatie mochten zij de Poort van Utrecht inrijden, waar zij bij vrienden den nacht doorbrachten. Den volgenden dag gingen zij verder en naarmate zij zich van Utrecht verwijderden begonnen zich de sporen van de omwenteling in Holland *) te vertoonen. Van eenige torenspitsen woei de Oranjevlag, van andere niet en zij zaten met een stuk oranjelint in de hand om dit naar bevind van zaken te gebruiken. De koetsier kreeg er genoeg van en wilde niet verder rijden. Een knecht uit een herberg werd bereid bevonden de familie naar Yselmonde te brengen.
Teneinde een troep Franschen te mijden reed hij om en sloeg een verkeerde weg in. Ann het veer te Yselmonde troffen hij Pruisen aan. Na het overvaren konden zij een rijtuig krijgen naar Dordrecht.
In Dordt vonden zij brieven uit Metz, waaruit zij vernamen dat hun zoon op 23 November, en Jan Dam Dirks op 28 November de terugreis had aanvaard. De eerste ging per rijtuig, de laatste te paard.
Jan Dam Backer en Christiaan bereikten 24 Nov. Maastricht, waar noch een rijtuig, noch logies te krijgen was. Ze sukkelden er om tot ze 's nachts 3 uur een koetsier vonden, die hen tegen ruime betaling naar Susteren wilde brengen maar niet voor zes uur wilde vertrekken omdat de weg zoo slecht was. Van Susteren gingen zij per particulier rijtuig naar Venlo.
Zaterdag 27 Nov. kregen zij scheepsgelegenheid tot Koudenoord en reden Zondags met een boer, die naar de kerk ging, mee tot Nijmegen en vervolgens naar List. De veren waren bezet en zij zagen geen kans den Rijn over te komen.
De passage langs de Drielsche dijk was verboden. Maar hier was Christiaan, die in Oosterbeek thuis behoorde, op bekend terrein. Zij liepen dwars door het land tot zij tusschen Driel en Heteren weer bij den dijk kwamen, waar een boer hen overzette en zij naar Oosterbeek wandelden, waar zij tot 30 November bleven. Arnhem was stormenderhand genomen.
Zij zonden een brief naar Dordrecht die echter eerst 5 December aan het adres bezorgd werd. 11 December kwam Jan Dam Backer, vergezeld van zijn oudsten broer, diens vrouw en Christiaan te Dordrecht aan, waar Jan Dam Dirks, die te paard gereisd had, later ook kwam.
Eenige dagen later ontving Dirks de tijding dat zijn moeder ernstig ongesteld was. Hij snelde naar Deventer, doch kon niet in de stad komen wijl die nog door Franschen bezet was. 14 Jan. 1814 kreeg hij daartoe een tijdelijke vergunning, maar zijn moeder was op oudejaarsavond overleden en reeds begraven.
*) 15 Nov. brak de opstand uit in Amsterdam. 17 Nov. in den Haag. 21 Nov. vormt Van Hogendorp een voorloopig bewind. 30 Nov. landde Prins Willem (te Scheveningen), die 2 Dec. per proclamatie de souvereiniteit aanvaardt.